Ruim anderhalf jaar na aankomst in Strijen verkeert de oud-chef-machinist van Dennenoord zakelijk in zwaar weer. Vanuit Zuidlaren wordt geprobeerd hem financieel tegemoet te komen, maar het centraal bestuur in Bennekom verhindert dat. Hij moet de onderneming van de hand doen en vindt in Renesse op Schouwen-Duiveland tijdelijk onderdak. In januari 1953 schrijft de uitwonende dochter Dé een smeekbrief aan de nieuwe geneesheer-directeur van Dennenoord. Op 31 januari vlucht het gezin voor de Beatrix-vloed die Zeeland voor een groot deel onder water zet. Na een eerste opvang in Rotterdam vinden ze in Den Haag tijdelijk onderdak.
Alleen pensioen
Begin september 1951, ruim twee maanden nadat het centraal bestuur in Bennekom het voorstel van het stichtingsbestuur van Dennenoord om Ten Haaf een uitkering van fl 750,- te doen afwijst, staat het onderwerp opnieuw in Zuidlaren op de agenda. Het stichtingsbestuur kan niet anders doen dan zich neerleggen bij de weigering van het centraal bestuur. Kennelijk in een poging toch wat voor Ten Haaf te doen wordt handhaving van Ten Haafs pensioenrechten bepleit. Na een moeizame communicatie tussen Zuidlaren en Bennekom wordt eind oktober 1951 het onderwerp afgerond door Ten Haaf uitzicht op pensioen te geven bij het bereiken van zijn 65-jarige leeftijd. Daarmee biedt het einde van deze slepende zaak geen soelaas voor de actuele financiële nood van Ten Haaf.
Tol
Nog los van de gebeurtenissen en verhoudingen vóór zijn schorsing van mei 1949, verkeert Ten Haaf intussen tweeënhalf jaar in een emotioneel zwaar beladen periode. Dat geldt voor hemzelf, maar ook voor zijn gezin. Niet-bewezen beschuldigingen, verlies van werk, inkomen en huis en overgang naar een niet-gezocht ondernemerschap aan de andere kant van het land eisen hun tol. Dat hij zowel in Assen als in hoger beroep in Leeuwarden is vrijgesproken van de verdenkingen van verduistering zet weliswaar niet alles, maar toch wel wat recht. Al leidt het niet tot materiele genoegdoening.
Omzetverlies
De teloorgang van de smederij lijkt een samenloop van omstandigheden te zijn. Aangeslagen door alle gebeurtenissen in Zuidlaren, wanhoop, radeloosheid en aantasting van rechts- en eergevoel. Daarnaast het runnen van een eigen onderneming waarvoor niet op ervaring kan worden teruggevallen. En zakelijke tegenslag door het wegvallen van een grote lokale klant die een niet door Ten Haaf in gebruik zijnde loods van hem huurt en daar vervolgens in eigen beheer reparaties aan zijn voertuigen laat uitvoeren. Waar de huuropbrengst eerst een welkome aanvulling van inkomsten lijkt leidt het verlies aan werk en omzet in de smederij tot achteruitgang. Daarbij speelt -al dan niet op de achtergrond- nog mee dat Ten Haaf, ook als daar uitdrukkelijk om wordt gevraagd, op zondag geen reparaties wil uitvoeren, wat hem niet in dank wordt afgenomen. Voor de gereformeerd-vrijgemaakte Ten Haaf is het een principiële keus.
In de zomer van 1952 moet duidelijk zijn geworden dat alle inspanningen ten spijt het bedrijf niet levensvatbaar is. Dochter Dé (voluit Dirkje Neeltje) schrijft daar enkele maanden later over:
“De zaak in Strijen moest verkocht worden. Vader kon niet meer, hij is totaal gebroken, alles liep in het honderd.”
Weg uit Strijen
Eind september verschijnt een advertentie in de regionale krant waarin “wegens vertrek” een bureau, typemachine en enige huisraad te koop wordt aangeboden. Intussen is de verkoop van de zaak beklonken. JW Bos is bereid het bedrijf over te nemen. Hij is één van de drie andere smeden in Strijen en zit bovendien goed in de slappe was. Met verlies wordt de smederij op 1 oktober 1952, precies drie jaar na de koop, van de hand gedaan. Dit keer wordt geen overname-advertentie in de krant geplaatst. Wel wordt er nu haast gemaakt met registratie bij de Kamer van Koophandel van de overdracht die de volgende dag al wordt ingeschreven.
Verkoop van de zaak brengt ook verhuizing met zich mee. Maar waar naartoe, zonder werk en inkomen? Ook nu is het een familielid dat wat voor het gezin Ten Haaf kan betekenen, al is het met een noodoplossing. Hij heeft een vakantiehuisje in Renesse in Zeeland, dat voor maximaal een halfjaar beschikbaar is. Een deel van de niet-verkochte huisraad samen met het boekenbezit wordt opgeslagen in Dreischor. En het zijn waarschijnlijk alleen vader en moeder Ten Haaf met hun dan 10-jarige dochtertje Mieneke die uit Strijen met de winter in het vooruitzicht naar het zomerhuisje in Renesse gaan. Onderdak is voorlopig geregeld en voor de kosten van levensonderhoud zijn ze grotendeels op de goedgeefsheid van uitwonende kinderen aangewezen.
Dé schrijft
De zorgen en het gebrek aan vooruitzichten nemen toe en dochter Dé, geboren in 1925 en dan 27 jaar en verpleegster in het Diaconessenhuis in Rotterdam, neemt buiten medeweten van haar ouders contact op met Dennenoord. Geneesheer-directeur J Doff is in september 1952 J Wetter opgevolgd, die in dezelfde maand in Amsterdam wordt geïnstalleerd in zijn nieuwe functie. Doff werkt sinds 1938 als afdelingsgeneesheer in Zuidlaren en is daardoor op de hoogte van de voorgeschiedenis. De brief aan Doff is een noodkreet of vanuit de stichting niet wat gedaan kan worden voor haar ouders die zo in armoede leven. Daarbij verwijst zij naar wat zij noemt “de Dennenoord-affaire”, haar vaders lange dienstverband en dat hij “totaal op” is en sluit af met
“Het kan niet langer zo, er moet iets gebeuren, maar ik wist niet beter te doen dan U te vragen hoe ik hier mee aan moet.
Dokter Doff, ik smeek U help mijn Vader en Moeder, ik ben er van overtuigd dat God u zal belonen.”
Voor dat er antwoord komt vanuit Zuidlaren is er in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari een grote stormvloed die onder andere grote delen van Zeeland onderwater zet. Dochter Mieneke wordt wakker van het geblaat van schapen die uit angst voor het stijgende water tot vlak voor haar slaapkamerraam zijn gekomen. Zij slaat alarm en samen met haar ouders vluchten ze over de dijk naar het dorp. Vandaar worden ze met bus en vervolgens per boot geëvacueerd en worden opgevangen in Rotterdam. Na enkele dagen reizen ze door naar familie in Den Haag, waar ze op twee adressen worden ondergebracht; een voor overdag en een om te overnachten.
Latere brieven
Geneesheer Doff schrijft Dé terug waardoor zij weer een beetje hoop krijgt, vermoedelijk omdat hij de vraag aan het bestuur wil voorleggen. Dan blijft het lange tijd stil en op 20 maart neemt zij opnieuw de pen ter hand om hem te herinneren. Ze schrijft eerst naar aanleiding van de watersnood:
“(…) we zijn er allen goed afgekomen, wel zijn we wat kwijtgeraakt doordat we een gedeelte van de huisraad op Dreischor hadden. Vader z’n boeken zijn allemaal weg, dat was z’n trots, maar we zijn er allemaal nog dat is alles waard.”
en verderop:
“(…) er moet nu eindelijk eens iets gebeuren, waarvoor mag Vader zich niet meer verdedigen, hij is zomaar overgeleverd.”
Opnieuw blijft het lange tijd stil. Het uitblijven van een reactie lijkt verband te houden met ziekte van Doff, want in de vergadering van het centraal bestuur op 24 april 1953 informeert een van de aanwezigen naar de nieuwe geneesheer-directeur Doff die al geruime tijd wegens ziekte afwezig is. De vertegenwoordiger van Zuidlaren in het bestuur kan melden dat Doff op 1 mei zijn werkzaamheden hoopt te hervatten.
Dé weet vermoedelijk niet van zijn ziekte en afwezigheid als reden van uitblijven van antwoord op haar herinneringsbrief en schrijft op 10 mei vanuit Rotterdam voor de derde keer aan Doff om te vragen wat voor haar vader te doen.
“Het is ons onmogelijk om ook maar een keer de gelegenheid te krijgen om met het bestuur te praten. Maar het is toch wel heel erg dat Vader nu al zoveel jaar moet wachten dat hem eindelijk eens recht gedaan wordt. (…) Had Vader inderdaad ongelijk, dan zou deze manier nog verre van Christelijk zijn (…)”
Aansluitend doet ze een appel op Doff door te refereren aan zijn eigen gezin met vijf jonge kinderen. Zij vraagt hem zich voor te stellen hoe hij het zou vinden zonder een cent op straat te staan, intens moe te zijn en van alle kanten aangevallen te worden. En sluit af met:
“Dokter Doff, er moet iets gebeuren. U moet helpen (…). Laat dat wat recht is, recht blijven.
Ik hoop dat U me binnenkort iets laat horen, het gaat niet langer zo.
Hoogachtend Uw
Dé ten Haaf”
Deze keer volgt het antwoord per ommegaande, maar de reactie vanuit Dennenoord slaat iedere hoop de bodem in als zij een op 13 mei gedateerd, éénregelig briefje ontvangt:
“Na overleg met het Bestuur ben ik gemachtigd U mee te delen, dat de stichting geen termen kan vinden Uw vader in de huidige omstandigheden tegemoet te komen.”
Geen vervolg
Bijna een week later komt het stichtingsbestuur van Dennenoord weer bijéén. Nog een keer wordt Ten Haaf genoemd in de bestuursnotulen, waarbij vermeld wordt dat opnieuw steun is aangevraagd voor het gezin. Tegen de achtergrond van eerdere beslissingen over dit onderwerp ziet het bestuur er vanaf om hierover nogmaals in gesprek te gaan.
Bronnen
Reus-ten Haaf, Adriana M de, Twilight Ramblings, [2012] (niet gepubliceerd)
Schuurmans, Rense, Groeten uit Dennenoord, 2009
Archief Dennenoord, Lentis, Zuidlaren
Drents Archief, Assen
HDC VU, Protestants Erfgoed, Amsterdam
Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, Delpher
Museum “Het Land van Strijen”
Nationaal Archief, Den Haag
Oudheidkundige Vereniging “Het land van Strijen”
erfgoedlentis.nl
hetlandvanstrijen.com