Per eind mei 1943 zegt de 18-jarige Jan Beukema uit Ten Post (provincie Groningen) zijn baan op als ambtenaar bij de Distributiedienst van de gemeente Ten Boer. Hij heeft dan al bijna een jaar met een vervalst persoonsbewijs rondgelopen. Het oude heeft hij verbrand en bij het bevolkingsregister heeft hij een nieuw aangevraagd omdat hij het oude “verloren” is. Zijn geboortejaar op het persoonsbewijs is nu 1925 in plaats van 1924. Daardoor was hij weer een jaar “veilig” voor tewerkstelling in Duitsland. Maar deze truc werkt niet langer. Omdat hij ook nu niet van plan is om voor de Duitsers aan het werk te gaan duikt hij onder. Eerst voor een paar weken bij zijn oudste broer Arnold en schoonzus Auke in Uithuizen. Daarna een week of zes in de buurt van Stroobos, vlak over de provinciegrens, in Friesland.
Begrafenis
Eind juli 1943 worden de niet meer thuiswonende gezinsleden Beukema naar Ten Post geroepen omdat hun zieke moeder op sterven ligt. Ook Jan verlaat zijn onderduikadres en gaat naar huis. Zonder risico is dat niet. De dorpsgemeenschap is klein en er woont vlakbij het ouderlijk huis een NSB-er.
Aan het eind van de morgen op dinsdag 3 augustus, vijf dagen naar het overlijden van moeder Beukema, is de begrafenis in Wittewierum. Na afloop komt de familie opnieuw samen in het ouderlijk huis. Een van de gasten daarbij is Cees Stelwagen, een vriend van Jans negen jaar oudere broer Piet. Beiden werken op Dennenoord in Zuidlaren. Piet is verpleger en Cees werkt in de bakkerij.
Naar Zuidlaren
De tweede helft van de middag stappen Cees en Jan op de fiets voor een tocht van ongeveer twee uur naar Zuidlaren. Daar kan Jan onderduiken bij de familie Ten Haaf die in een dienstwoning op Dennenoord woont. Ten Haaf is chef-machinist en daarmee hoofd van de technische dienst.
Helemaal onbekend is Dennenoord niet voor Jan. Samen met zijn drie jaar jongere broer Gerrit is hij een jaar of vier eerder al wel eens een dag bij Piet op bezoek geweest, die daar in 1937 een aanstelling kreeg als verpleger.
Jan is overigens niet de eerste onderduiker bij smid Ten Haaf en zijn gezin vanwege zijn weigering naar Duitsland te gaan. Vanaf medio februari 1943 zijn er zulke onderduikers. Bovendien is hij niet de eerste en ook niet de laatste met de voornaam Jan. Naast zoon Jan ten Haaf zijn er bijvoorbeeld Jan Toorman die Bas, en Arend van Wijk, die “kleine Jan” worden genoemd. Mevrouw Ten Haaf vraagt of Beukema nog meer voornamen heeft. Zijn tweede doopnaam is Wietze. Dat is voortaan zijn roepnaam.
Wilhelmina-huis
Het aantal onderduikers is niet gering en groeit geleidelijk in 1943. De meesten duiken in die tijd onder om niet in Duitsland te werken. De eerste twee, drie weken verblijft Wietze onder de wasserij van Dennenoord. Daarna gaat hij naar de schuilplaats -die het “Wilhelmina-huis” wordt genoemd- onder de schuur naast het huis van de Ten Haafs op nummer E29. De toegang is onder het luik waarop herdershond Leo zijn vast plek heeft.
Overdag wordt er veelal buiten zicht of ondergronds verbleven. De avond en de nacht bieden gelegenheid om ongezien frisse lucht te halen en een sigaretje te roken in de tuin en het bos achter het woonhuis.
Familiecontact
Af en toe zien de broers Wietze en Piet elkaar, al worden de ontmoetingen zeer beperkt gehouden om niet in de gaten te lopen. Piet onderhoudt het contact met de familie en –ook belangrijk– met Ten Boer. Als hij vrij is en naar Ten Post gaat bezoekt hij de oud-collega’s van Wietze op het Distributiekantoor in het gemeentehuis om Wietzes bonkaarten op te halen. De collega’s weten van de onderduik en geven de bonkaarten zonder problemen mee. Ook als die na verloop van tijd door ieder persoonlijk afgehaald moeten worden.
In mei 1944 wordt ondanks Wietzes onderduik vanuit Ten Post een aanvullende levensverzekering voor hem afgesloten bij RVS-Rotterdam.
In de zomer van 1944 regelt Piet een ontmoeting van Wietze met zijn vader en oudere zus Jantje; thuis bij een collega van Piet. Ze hebben elkaar lang niet gezien. Op deze manier blijft de precieze verblijfplaats van Wietze ook voor hen onbekend.
Invasie
De invasie op 6 juni 1944 in Normandië is ook voor de onderduikers het moment waarop lang en vol spanning is gewacht. Naast elektrische verlichting beschikken ze in hun ondergrondse hol over een radio, waarop het nieuws van Radio Oranje en de BBC op de voet wordt gevolgd. De linies van de oprukkende troepen worden in een atlas zo nauwkeurig mogelijk bijgehouden.
Ten Haaf staat voor enkele exemplaren per nummer van de illegale krant Trouw op de bezorglijst van een van de personeelsleden van Dennenoord. Nieuws om te verslinden en hoop op de bevrijding te voeden.
Binnenlandse Strijdkrachten
Een behoorlijk deel van de onderduikers dat niet naar Duitsland wil is bereid mee te doen in het verzet als een beroep op hun wordt gedaan. Ook Wietze meldt zich aan. Dit krijgt meer inhoud als in september 1944 de Binnenlandse Strijdkrachten worden opgericht. Het is een tijd van afwachten en weinig actie, al krijgen ze wel wapeninstructies. Die worden gegeven in een leegstaande gierkelder van een boerderij in de omgeving van Dennenoord. De wapeninstructeur is gedropt en zijn uitleg wordt vertaald. Tegen de achterwand van de kelder zijn strobalen geplaatst, zodat er met de –ook gedropte– stenguns geschoten kan worden.
Verhuizingen
Het aantal onderduikers stijgt tot meer dan 30 personen, nadat in september 1944 de spoorwegstaking uitbreekt. Behalve dat de risico’s toenemen en er voor steeds meer personen eten en verdere verzorging nodig is, worden enkele paviljoens op Dennenoord door de Duitsers bezet. Onder meer voor vestiging van de Ortskommandantur.
De Duitsers lijken af en toe toch lucht te hebben van de onderduikers in de buurt van de smederij en het huis van Ten Haaf. Een uitgebreide zoektocht in die omgeving, waarbij ook de grond wordt afgetast door ijzeren staven in de grond te steken, levert niets op, al beleven de onderduikers dan benauwde uren. Een van hen moet zelfs in bedwang gehouden worden, omdat hij met zijn angstschreeuwen de schuilplaats dreigt te verraden.
Een ander probleem is dat in de herfst het grondwater in de ondergrondse schuilplaats stijgt. Er wordt uitgeweken naar de “kruipruimte” onder de dichtbij gelegen wasserij, die ongeveer 1 meter 20 hoog is. Omdat er overdag in de wasserij gewerkt wordt, is er een omgekeerd dag-nacht-ritme. Verveling ligt op de loer en slaat regelmatig toe. Er wordt veel geslapen, gekaart en gerookt. Het risico van ontdekking is te groot en onder de bakkerij wordt voor een poosje de volgende schuilplaats gevonden.
Na rijp beraad is de conclusie dat het “Wilhelmina-huis”, het hol onder het schuurtje toch de veiligste plaats is. Alleen is die ruimte te klein voor alle onderduikers. Een stuk of 14 man gaan daarnaar terug, voor de overigen wordt buiten Dennenoord onderdak gevonden.
De laatste maanden
In de tweede helft van februari en de eerste helft van maart 1945 wordt Dennenoord verplicht ontruimd, om door de Duitsers bijna geheel in bezit genomen te worden voor de vestiging van een Kriegslazarett. In deze fase van de oorlog worden alleen nog zeer ernstig gewonden en zieken opgenomen. Mede door het ontbreken van medische verdovingsmiddelen is het gekerm tijdens ingrijpende behandelingen regelmatig te horen.
De resterende onderduikers moeten met zoveel Duitsers nog meer oppassen niet gezien te worden. Op nog geen vijftig meter van hun schuilplaats is een van de toegangswegen van het terrein van Dennenoord, waar een schildwacht staat.
Met ongeduld wordt de bevrijding afgewacht en wordt vooruitgekeken naar de terugkeer naar het gewone leven. Daar hoort ook het vinden van een baan bij. De leider van de Distributiedienst van de gemeente Ten Boer schrijft op 28 februari 1945 een getuigschrift dat Wietze behulpzaam kan zijn bij toekomstige sollicitaties.
Bevrijding
Op vrijdag 13 april wordt Zuidlaren bevrijd. De onderduikers komen uit hun schuilplaats, mogen weer gezien worden en kunnen weer gaan en staan waar ze willen. De leden van de Binnenlandse Strijdkrachten beginnen hun bewakingstaken, onder andere bij het Noorder Sanatorium waar vele tientallen NSB-ers worden opgesloten.
In de weken daarna meldt Wietze zich met een aantal mede-onderduikers als vrijwilliger voor het Nederlandse leger. Aanvankelijk met het doel achter de geallieerde legers mee Duitsland in te trekken om daar hand- en spandiensten voor hen te verrichten. Ze tekenen voor hun dienstverband en maken deel uit van het 1e bataljon van het 1e Regiment Infanterie.
In juni worden ze verwacht in de Adolf Nassau-kazerne in Zuidlaren, waar ze de eerste militaire instructies en oefeningen krijgen.
Duitsland mag dan gecapituleerd hebben, Nederlands-Indië is nog bezet door de Japanners. In Indië ligt voorlopig hun toekomst.
Levenslang dankbaar
Wietze krijgt vanwege zijn ervaring op het gemeentehuis een administratieve functie en begint als onderofficier in de rang van sergeant.
Het leven met al zijn beperkingen als onderduiker is voorbij. Levenslang dankbaar voor de riskante en belangeloze hulp van vader en moeder Ten Haaf, zoals hij ze blijft noemen.
Wietze gebruikt voorgoed zijn onderduik-roepnaam, al blijft hij voor zijn eigen familie altijd Jan.
Bronnen
Familiearchief JW Beukema
Familiearchief PA Beukema
Familiearchief Molenaar
Oral history JW Beukema
Adriana M de Reus-ten Haaf, Twilight Ramblings (niet gepubliceerd)
Rense Schuurmans, Groeten uit Dennenoord
Nationaal Archief, Den Haag
Illustraties
Alle afbeeldingen zijn uit eigen collectie en archief.